Atletiek verspringen

Log in om deze rubric te printen of binnen jouw account aan te passen.

1. Aanloop

Onvoldoende

Je loopt langzaam aan en versnelt nauwelijks.
Je komt verkeerd uit bij de afzetbalk (te ver of ongeldig).

Voldoende

Je ontwikkelt een redelijke snelheid en versnelt in lichte mate.
Je komt met afgemeten passen aan bij de afzetbalk (soms erover heen).

Goed

Je loopt op hoge snelheid aan en kunt door versnellen in de laatste passen.
Je komt met goed afgemeten passen aan bij de afzetbalk.

Uitstekend

Je versnelt door naar de afzetbalk.
Je komt precies goed uit op de afzetbalk.

2. Afzet

Onvoldoende

Je zet traag af van de afzetbalk.
Bij de afzet blijft je zwaaibeen lager dan heuphoogte.

Voldoende

Je zet actief af van de afzetbalk en komt licht omhoog.
Je zwaait je zwaaibeen op tot heuphoogte

Goed

Je zet actief af van de afzetbalk en komt duidelijk omhoog.
Het zwaaibeen komt zeker omhoog tot heuphoogte

Uitstekend

Je zet krachtig af en komt duidelijk omhoog.
Je zwaait het zwaaibeen krachtig met een spitse knie.

Je armen ondersteunen actief de afzet

3. Zweeffase (hang/hurk techniek)

Onvoldoende

Je komt nauwelijks tot een hurkhouding in de lucht

Voldoende

Je komt in de lucht tot een hurkhouding maar laat vervolgens de benen hangen

Goed

Je komt in de lucht tot een hurkhouding.
Op het laatste zijn je benen licht gebogen.

Uitstekend

Je hurkt in op het hoogste punt en strekt je benen na het hoogste punt zo ver mogelijk naar voren

4. Landing

Onvoldoende

Je zet je voeten snel in het zand.
Je komt uit in stand of je valt achterover in het zand.

Voldoende

Je zwaait je benen actief voorwaarts in het zand.
Je landt in het zand door meteen te hurken, zodat je niet naar achteren valt

Goed

Je draait zijwaarts weg om meer afstand te halen.

Uitstekend

Je zwaait je benen zo ver mogelijk voorwaarts in het zand.
Je hurkt diep in of draait op tijd weg om meer afstand te halen.

5. Coachen

Onvoldoende

Je bent vooral bezig met je eigen prestaties.
Je bent moeilijk te coachen.

Voldoende

Je geeft je klasgenoot een tip op basis van een fase uit de kijkwijzer of deze beoordelingscriteria.

Goed

Je geeft een aanwijzing uit twee fases of meer fases om de ander te verbeteren.

Uitstekend

Je geeft een aanwijzing die de springer op dat moment nodig heeft.
Je kunt de springer steeds motiveren verder te springen.