Log in om deze rubric te printen of binnen jouw account aan te passen.
Onvoldoende
|
Voldoende
|
Goed
|
Uitstekend
|
|
---|---|---|---|---|
1. Uitgangshouding | Je blijft in een afwachtende houding staan. |
Je staat in een actieve houding. |
Je beweegt in een actieve houding en blijft daarbij stabiel en in balans. |
Je staat stabiel en in balans, ook bij verplaatsingen. |
2. Staande technieken | Je zet worpen langzaam en maar half ingedraaid in. |
Je kunt minimaal drie technieken gebruiken om de ander staand te werpen. |
Je kunt verschillende worpen snel of met kracht uitvoeren. |
Je kunt verschillende worpen snel en met kracht uitvoeren. |
3. Grondtechnieken | Je bent makkelijk uit balans te krijgen. |
Je blijft in balans tot je tegenstander een goede techniek toepast om je te kantelen. |
Je blijft lang in balans tot je tegenstander op het juiste moment een techniek gebruikt om je te kantelen. Je kunt je tegenstander op verschillende manieren vasthouden in een houdgreep |
Je gaat meteen verder met een houdgreep als je iemand hebt gekanteld. |
4. Randori (sparren) | Je blijft afwachtend op de mat. |
Je neemt initiatief om tegenstander uit balans te krijgen. |
Je kunt anderen uit balans krijgen. Je zet een worp in en gaat bijna direct verder met het grondgevecht |
Je probeert met schijnacties de tegenstander uit balans te brengen. |
5. Regelen | Je moet geholpen worden om het spel te leiden als scheidsrechter of te assisteren bij de tijd of puntentelling |
Je neemt initiatief met opstarten en stoppen van het spel. |
Je start direct een wedstrijd op. |
Je coacht de judoka's. |
Je blijft in een afwachtende houding staan.
Je staat in een actieve houding.
Je staat op armlengte afstand.
Je beweegt in een actieve houding en blijft daarbij stabiel en in balans.
Je staat stabiel en in balans, ook bij verplaatsingen.
Je blijft rustig, geconcentreerd en houdt overzicht.
Je zet worpen langzaam en maar half ingedraaid in.
Je valt met weinig lichaamsspanning.
Je kunt minimaal drie technieken gebruiken om de ander staand te werpen.
Je zet de aanval af en toe in.
Je staat dicht bij de tegenstander.
Je kunt verschillende worpen snel of met kracht uitvoeren.
Je werpt op een vloeiende wijze.
Je probeert de aanval van de ander over te nemen
Je kunt verschillende worpen snel en met kracht uitvoeren.
Je gebruikt ook schijnacties om de ander uit balans te brengen.
Je kunt in een oefensituatie anderen beter laten werpen
Je bent makkelijk uit balans te krijgen.
Je laat de tegenstander makkelijk uit de houdgreep komen.
Je blijft in balans tot je tegenstander een goede techniek toepast om je te kantelen.
Je kunt je tegenstander op minimaal drie manieren in een houdgreep vasthouden.
Je blijft lang in balans tot je tegenstander op het juiste moment een techniek gebruikt om je te kantelen.
Je kunt je tegenstander op verschillende manieren vasthouden in een houdgreep
Je gaat meteen verder met een houdgreep als je iemand hebt gekanteld.
Je maakt slim gebruik van de kracht en inzet van de tegenstander.
Je neemt de aanval van de ander over
Je blijft afwachtend op de mat.
Je houdt de tegenstander alleen op afstand.
Je neemt initiatief om tegenstander uit balans te krijgen.
Je probeert worpen in te zetten, maar dat lukt niet altijd.
Je kunt anderen uit balans krijgen.
Je zet regelmatig op het goede moment de aanval in.
Je zet een worp in en gaat bijna direct verder met het grondgevecht
Je probeert met schijnacties de tegenstander uit balans te brengen.
Je kiest het juist moment om een worp in te zetten.
Je neemt de aanval over en gaat na een worp meteen verder met het grondgevecht
Je moet geholpen worden om het spel te leiden als scheidsrechter of te assisteren bij de tijd of puntentelling
Je neemt initiatief met opstarten en stoppen van het spel.
Je houdt het scoreverloop bij
Je start direct een wedstrijd op.
Je grijpt in bij overtredingen en/of onveilige situaties.
Je coacht de judoka's.
Je kiest steeds goed positie om het spel te kunnen beoordelen en veilig te leiden.