Stage
Je regelt geen of te laat een stageplek.
Je regelt op tijd een stageplek.
Je informeert de stagebegeleider over de stage
Je maakt duidelijke afspraken met de stagebegeleider over de stage
Je bent zonder reden afwezig of te laat.
Je bent op tijd aanwezig.
Je gaat pas weg als alles klaar is
Je bent bereid om extra aanwezig te zijn.
Je bent afwachtend.
Je doet wat er gevraagd wordt
Je neemt regelmatig eigen initiatief
Je neemt vaak initiatief en komt met nieuwe ideeën
Je voert de opgedragen taken slecht of gedeeltelijk uit.
Je voert de opgedragen taken uit.
Je bereidt de taken voor en voert ze zelfstandig uit.
Je neemt zelf initiatief voor taken
Je kleding is niet in orde.
Je spreekt de deelnemers onvriendelijk aan.
Je kleding is in orde.
Je spreekt de deelnemers vriendelijk toe.
Je bent behulpzaam naar de deelnemers.
Je sportieve gedrag, inzet en taalgebruik zijn een voorbeeld voor de deelnemers.
Je hebt geen controle over de groep.
Je spreekt de groep toe.
Je spreekt de groep met overwicht toe.
Je spreekt de groep op de juiste toon toe en zorgt voor een goede sfeer.
Je spreekt onduidelijk of te zacht.
Je maakt nauwelijks oogcontact.
Je gebruikt geen handgebaren.
Je spreekt duidelijk.
Je maakt oogcontact.
Je gebruikt af en toe handgebaren.
Je gebruikt passend taalgebruik bij de doelgroep.
Je versterkt je verhaal met handgebaren
Je spreekt enthousiasmerend en met intonatie.
Je rondt de stage niet mondeling of met een schriftelijk verslag af bij de begeleider van de stageplek
Je rondt de stage op een mondelinge wijze af bij de begeleider van de stageplek.
Je rondt de stage via een schriftelijk verslag af.
Je verwerkt de feedback van de begeleider van de stageplek in het verslag