Lesgeven
Je hebt geen vooroverleg gehad met je docent.
Je lesvoorbereiding is onvolledig en slordig.
Je hebt vooroverleg gehad met de docent.
In je lesvoorbereiding benoem je de activiteiten die aan bod komen in een logische volgorde.
Je vermeldt enkele aandachtspunten
Je benoemt de tijd en de belangrijke aandachtspunten.
Je beschrijft hoe je dat gaat doen en wat je doet en zegt.
Je weet welk materiaal je nodig hebt.
Je weet waar het staat en hoe het materiaal gebruikt moet worden.
Je regelt zonder oponthoud het klaarzetten van het materiaal.
Je hebt klein materiaal direct voorhanden.
Je zoekt naar juiste woorden om leerlingen aan het werk te krijgen.
Je geeft geen voorbeeld.
Je zet de leerlingen aan het werk met een uitleg en/of voorbeeld.
Je gebruikt duidelijke volgorde in instructie (p-p-d) om leerlingen vlot aan het werk te zetten.
Je hebt overzicht en grijpt in waar nodig.
Je geeft duidelijke instructies (p-p-d) om activiteit vlot op te starten, controleert daarbij de uitkomst en corrigeert waar nodig
Je bevindt je teveel tussen de leerlingen.
Je geeft weinig aanwijzingen.
Je zorgt voor weinig vaart in de les.
Je stimuleert leerlingen.
Je geeft eenvoudige aanwijzingen.
Je houdt de vaart in de les.
Je geeft goede aanwijzingen.
Je zorgt voor een intensieve les.
Je geeft aanwijzingen gericht op het leerdoel en controleert de uitkomst.
Je staat ongemakkelijk voor de groep.
Je kijkt de groep nauwelijks aan.
Je spreekt te zacht en de stem blijft monotoon.
Je maakt contact met de groep.
je staat nog wat ongemakkelijk voor de groep.
je spreekt niet altijd even duidelijk.
Je maakt contact met de groep.
Je staat redelijk ontspannen voor de groep.
Je praat duidelijk.
Je brengt variatie in toonhoogte aan en articuleert goed.
Je herkent met hulp verbeterpunten.
Je benoemt enkele (voornamelijk praktische) verbeterpunten.
Je benoemt daarbij ook gedragsverandering.
Je geeft daarbij samenhang tussen oorzaak en gevolg van je (lesgeef) gedrag.