Bron; SLO - BSM Toetsvoorbeelden
Maakt een 3-pas aanloop in een rechte lijn of zwakke curve.
Maakt een 5-pas aanloop op snelheid met een goede bocht erin
Maakt een 5-pas aanloop waarbij de bocht effectief wordt gebruikt voor de afzet; de aanloop komt op de goede plek uit om tot een goede afzet te komen.
Maakt een aanloop waarbij de bocht effectief wordt gebruikt voor de afzet; de aanloop komt op de goede plek uit om tot een goede afzet te komen; de laatste pas is lang (voor de rem-hef werking).
Zet af met goede been. Mist ondersteuning van armen en benen.
Zet af met het goede been. Gebruikt het andere been en de armen als ondersteuning van de afzet.
Gebruikt het andere been en de beide armen actief als ondersteuning van de afzet.
Gebruikt het andere been en de beide armen actief als ondersteuning van de afzet; de afzet is explosief.
Passeert de lat ruggelings.
Passeert de lat met een holle rug
Passeert de lat met een holle rug; daarna van ‘hol naar bol’ om de onderbenen over de lat te krijgen.
Passeert de lat met een holle rug; maakt na de latpassage snel een beweging van ‘hol naar bol’, zodat de benen snel de lat passeren.
Landt op de rug. Handen of armen komen eerst op de mat.
Landt op de rug. De benen wijzen in de richting van de aanloop.
Landt op de bovenkant van de rug, waarbij de benen wijzen in de richting waar de springer vandaan komt.
Landt op de bovenkant van de rug waarbij de benen wijzen in de richting waar de springer vandaan komt; rolt zonder gevaar door.
Is vooral met zijn/haar eigen bewegingsverloop bezig; is moeilijk te coachen.
Kan met gerichte instructie analytisch naar het bewegingsverloop van een medeleerling kijken en daar een aanwijzing op geven.
Kan met gerichte instructie meer analytisch naar het bewegingsverloop van een medeleerling kijken en daar een aanwijzing op geven
Kan analytisch naar het bewegingsverloop van een medeleerling kijken en daar een passende aanwijzing en een passend voorbeeld bij geven