Log in om deze rubric te printen of binnen jouw account aan te passen.
Bron; SLO - BSM Toetsvoorbeelden
Onvoldoende
|
Voldoende
|
Goed
|
Uitstekend
|
|
---|---|---|---|---|
1. Voorbereiden (overleg, LVB + organisatietekening) | Lesvoorbereiding is onvolledig en slordig. |
Benoemt activiteiten die aan bod komen in een logische volgorde en vermeldt enkele aandachtspunten en heeft overleg met de docent. |
Beschrijft in logische volgorde wat hij gaat doen en noemt de tijd en de belangrijke aandachtspunten. |
Beschrijft in logische volgorde wat hij gaat doen (inclusief tijd), hoe hij dat gaat doen en wat hij daarbij als lesgever doet en zegt. |
2. Organiseren (incl. opstelling) | Weet welk materiaal hij nodig heeft. |
Weet welk materiaal hij nodig heeft, hoe het bevestigd wordt en waar het staat en creëert daarbij een veilige situatie. |
Regelt zonder oponthoud het klaarzetten van het materiaal. |
Regelt zonder oponthoud dat materialen op tijd zijn, controleert duidelijk het klaarzetten en heeft klein materiaal direct voorhanden |
3. Opstarten van de activiteit/les (praatje – plaatje – daadje) | Zoekt naar juiste woorden om leerlingen aan het werk te krijgen. Geeft geen voorbeeld. |
Zet de leerlingen aan het werk met een uitleg en/of voorbeeld en behoudt daarbij het overzicht. |
Gebruikt duidelijke volgorde in instructie (p-p-d) om leerlingen vlot aan het werk te zetten, heeft overzicht en grijpt in waar nodig. |
Geeft duidelijke instructies (p-p-d) om activiteit vlot op te starten, controleert daarbij de uitkomst en corrigeert waar nodig. |
4. Op gang houden van de activiteit/ les | Bevindt zich teveel tussen de leerlingen, geeft weinig aanwijzingen en/of zorgt voor weinig vaart in de les. |
Stimuleert leerlingen, geeft eenvoudige aanwijzingen en houdt de vaart in de les. |
Stimuleert leerlingen, geeft relevante aanwijzingen, controleert de uitkomst in een vlot tempo; bewaakt de intensiteit. |
Stimuleert leerlingen, geeft relevante aanwijzingen gericht op het leerdoel en controleert de uitkomst; bewaakt intensiteit. |
5. Presenteren (non-verbale communicatie en stemgebruik) | Staat ongemakkelijk voor de groep; kijkt de groep nauwelijks aan; spreekt te zacht en de stem blijft monotoon. |
Maakt contact met de groep of individuele leerlingen; staat nog wat ongemakkelijk voor de groep; spreekt niet altijd even luid genoeg, articuleert goed, maar nog te monotoon. |
Maakt contact met de groep en individuele leerlingen, staat redelijk ontspannen voor de groep; spreekt luid genoeg, articuleert goed. |
Maakt makkelijk contact met de groep en individuele leerlingen, staat ontspannen voor de groep; spreekt luid genoeg, brengt variatie in toonhoogte aan en articuleert goed. |
6. Veiligheid en gedragscorrecties * (waardoor niet iedereen kan meedoen) | Signaleert onveilige situaties en spreekt leerlingen niet aan op onveilig gedrag. |
Signaleert en grijpt in bij (fysiek) onveilige situaties. Bijvoorbeeld ook sieraden af, kauwgom uit. |
Signaleert fysieke en sociaal-emotioneel onveilige situaties* en corrigeert direct bij fysiek onveilige situaties. |
Signaleert en grijpt direct in bij fysiek en sociaal-emotioneel onveilige situaties* |
7. Aansluiten bij de doelgroep (begeleiden in de les) | Kiest oefeningen die (veel) te moeilijk of te makkelijk zijn voor de doelgroep. |
Kiest oefeningen en organisatievormen die passend zijn bij de doelgroep. |
Kiest oefeningen en organisatievormen die passend zijn bij de doelgroep en stuurt daarop. |
Kiest oefeningen en organisatievormen die goed aansluiten bij de doelgroep en kan ze aanpassen als het nodig is. |
8. Evalueren (reflectie op rol van lesgever) | Herkent met hulp verbeterpunten. |
Benoemt enkele (voornamelijk praktische) verbeterpunten. |
Beschrijft duidelijke verbeterpunten en benoemt daarbij ook gedragsverandering. |
Beschrijft duidelijke verbeterpunten; geeft daarbij samenhang tussen oorzaak en gevolg van zijn (lesgeef) gedrag. |
Lesvoorbereiding is onvolledig en slordig.
Benoemt activiteiten die aan bod komen in een logische volgorde en vermeldt enkele aandachtspunten en heeft overleg met de docent.
Beschrijft in logische volgorde wat hij gaat doen en noemt de tijd en de belangrijke aandachtspunten.
Beschrijft in logische volgorde wat hij gaat doen (inclusief tijd), hoe hij dat gaat doen en wat hij daarbij als lesgever doet en zegt.
Weet welk materiaal hij nodig heeft.
Weet welk materiaal hij nodig heeft, hoe het bevestigd wordt en waar het staat en creëert daarbij een veilige situatie.
Regelt zonder oponthoud het klaarzetten van het materiaal.
Regelt zonder oponthoud dat materialen op tijd zijn, controleert duidelijk het klaarzetten en heeft klein materiaal direct voorhanden
Zoekt naar juiste woorden om leerlingen aan het werk te krijgen. Geeft geen voorbeeld.
Zet de leerlingen aan het werk met een uitleg en/of voorbeeld en behoudt daarbij het overzicht.
Gebruikt duidelijke volgorde in instructie (p-p-d) om leerlingen vlot aan het werk te zetten, heeft overzicht en grijpt in waar nodig.
Geeft duidelijke instructies (p-p-d) om activiteit vlot op te starten, controleert daarbij de uitkomst en corrigeert waar nodig.
Bevindt zich teveel tussen de leerlingen, geeft weinig aanwijzingen en/of zorgt voor weinig vaart in de les.
Stimuleert leerlingen, geeft eenvoudige aanwijzingen en houdt de vaart in de les.
Stimuleert leerlingen, geeft relevante aanwijzingen, controleert de uitkomst in een vlot tempo; bewaakt de intensiteit.
Stimuleert leerlingen, geeft relevante aanwijzingen gericht op het leerdoel en controleert de uitkomst; bewaakt intensiteit.
Staat ongemakkelijk voor de groep; kijkt de groep nauwelijks aan; spreekt te zacht en de stem blijft monotoon.
Maakt contact met de groep of individuele leerlingen; staat nog wat ongemakkelijk voor de groep; spreekt niet altijd even luid genoeg, articuleert goed, maar nog te monotoon.
Maakt contact met de groep en individuele leerlingen, staat redelijk ontspannen voor de groep; spreekt luid genoeg, articuleert goed.
Maakt makkelijk contact met de groep en individuele leerlingen, staat ontspannen voor de groep; spreekt luid genoeg, brengt variatie in toonhoogte aan en articuleert goed.
Signaleert onveilige situaties en spreekt leerlingen niet aan op onveilig gedrag.
Signaleert en grijpt in bij (fysiek) onveilige situaties. Bijvoorbeeld ook sieraden af, kauwgom uit.
Signaleert fysieke en sociaal-emotioneel onveilige situaties* en corrigeert direct bij fysiek onveilige situaties.
Signaleert en grijpt direct in bij fysiek en sociaal-emotioneel onveilige situaties*
Kiest oefeningen die (veel) te moeilijk of te makkelijk zijn voor de doelgroep.
Kiest oefeningen en organisatievormen die passend zijn bij de doelgroep.
Kiest oefeningen en organisatievormen die passend zijn bij de doelgroep en stuurt daarop.
Kiest oefeningen en organisatievormen die goed aansluiten bij de doelgroep en kan ze aanpassen als het nodig is.
Herkent met hulp verbeterpunten.
Benoemt enkele (voornamelijk praktische) verbeterpunten.
Beschrijft duidelijke verbeterpunten en benoemt daarbij ook gedragsverandering.
Beschrijft duidelijke verbeterpunten; geeft daarbij samenhang tussen oorzaak en gevolg van zijn (lesgeef) gedrag.