Spreekbeurt |
- Je doet je spreekbeurt samen met een klasgenoot.
- Je leest je spreekbeurt voor vanaf je papier.
- Je kijkt bijna niet naar de groep tijdens je spreekbeurt.
- Je hebt geen PowerPoint.
- Je hebt geen voorwerpen meegenomen.
- De volgorde van je spreekbeurt is onlogisch.
- De informatie die je gaf was te makkelijk of te moeilijk om te begrijpen.
- Je gebruikt moeilijke taal/ woorden.
- Je vindt het lastig om vragen te beantwoorden.
|
- Je doet je spreekbeurt alleen.
- Je vertelt wie je bent en waar je spreekbeurt over gaat.
- Je hebt de tekst van je spreekbeurt voor je liggen en af en toe spiek je er op.
- Je kijkt zo nu en dan naar het publiek.
- Je maakt gebruik van PowerPoint.
- Het publiek kan je verhaal volgen.
- Je kan vragen beantwoorden aan het eind van je spreekbeurt.
- Er ontbreek een quizje om te controleren of je verhaal duidelijk was.
- De duur van je spreekbeurt is goed (ongeveer 10 minuten).
|
- Je vertelt uit je hoofd (of maakt gebruik van een klein spiekbriefje of je PowerPoint).
- Je legt duidelijk uit waar de spreekbeurt over gaat.
- Je bedenkt een pakkende openingszin.
- Je legt duidelijk uit waarom je voor het onderwerp hebt gekozen.
- Je legt duidelijk uit hoe de spreekbeurt is opgebouwd.
- Het publiek kan jouw verhaal goed volgen.
- Het is een logisch verhaal.
- Je maakt goed gebruik van de PowerPoint en/of voorwerpen.
- Je praat rustig en duidelijk.
- Je legt moeilijke woorden uit.
- Je kijkt naar het publiek.
- Je geeft rustig en duidelijk antwoord op vragen.
- Je hebt een klein quizje aan het einde van je spreekbeurt om te contoleren of je verhaal duidelijk was.
- De duur van je spreekbeurt is goed (ongeveer 10 minuten).
|